Leer het jargon en voel je sterker
Waarom moet ik DVT leren spreken?
Het spreken van de medische taal van DVT kan je meer zelfvertrouwen geven als het over je behandeling en je aandoening gaat. Misschien heb je gemerkt dat artsen en verpleegkundigen vaak in snel jargon spreken, of feiten die ze als ‘te medisch’ zien, juist verbloemen. Als je beter wilt begrijpen wat je dokter zegt en beter in staat wilt zijn om gedetailleerde vragen te stellen, dan kan het goed van pas komen als je de vaktermen kent.Je zult ook merken dat dit een handige vaardigheid is als je online meer informatie over je aandoening zoekt. Als je het jargon kent, kun je je zoekopdracht verfijnen, bepalen welke artikelen meer medisch en wetenschappelijk van aard zijn, en het kan zelfs helpen om online de experts te scheiden van de niet-experts.
Handige termen
- Anti Xa-factor – Een belangrijke stap in het stollingsproces, die tegengehouden kan worden door een aantal antistollingsmiddelen.
- Antistollingsmiddel – De technische term voor een medicijn dat ervoor zorgt dat het bloed langzamer stolt. Hoewel deze vaak worden aangeduid als ‘bloedverdunners’, verdunnen ze niet echt het bloed.
- Bloedstolsel – De gelachtige vorm die het bloed aanneemt wanneer het een afsluiting vormt, vaak als resultaat van een beschadiging aan de vaatwand. Als dit in een diepgelegen ader gebeurt (zoals in het been), kan de prop de normale bloeddoorstroming belemmeren. (Zie ook : Trombus, Embolie en Stolling).
- Kankergerelateerde trombose (KGT) – Een term om patiënten mee aan te duiden wiens bloedstolsel (of trombus) deels is veroorzaakt door hun kanker of de behandeling daarvoor.
- Coagulatie of stolling – een medische term voor het stollingsproces, waarbij het bloed verandert van een vloeistof in een dikke, gelachtige prop.
- CT-scan (Computer Tomografie) – Een scan waarmee je arts je organen kan bekijken op een tweedimensionaal beeld.
- D-dimeer-bloedtest – Een test waarmee de afbraakproducten van een bloedstolsel worden opgespoord. Een negatief resultaat betekent dat er geen aanwijzingen zijn voor een trombus. Bij een positief resultaat is er reden voor nader onderzoek.
- Diep-veneuze trombose – De aandoening waarbij een bloedstolsel (trombus) ontstaat in een diepgelegen ader (zie ook : Trombus & Longembolie)
- Embolie – Een stukje van een bloedstolsel dat is losgelaten van de grote trombus.
- Impedantieplethysmografie – een echo-onderzoek dat op de benen kan worden uitgevoerd om te bepalen of er een trombus gevormd is. Het is niet-invasief. Tijdens het onderzoek wordt een handapparaat over het been heen en weer bewogen.
- International normalized ratio (INR) – Een test waaruit blijkt hoe de aan u voorgeschreven vitamine k-antagonist werkt en die laat zien of er dosisaanpassingen nodig zijn. Het doel is dat je INR-waarde bij het gebruik van VKA tussen de 2 en 3 zit.
- Laagmoleculaire heparine – Een antistollingsmedicijn (afgeleid van heparine, zie hieronder ‘ongefractioneerde heparine’) dat wordt geïnjecteerd om te zorgen dat bloedstolsels niet groter worden en er zich geen nieuwe proppen kunnen vormen. Het werkt doordat het de zogenoemde ‘stollingscascade’ verstoort, de serie stappen en triggers die het bloed doorloopt om een stolsel te vormen.
- Longscan of Ventilatieperfusiescan (VQ scan) – Een test om longembolie (LE) vast te stellen. Het stelt artsen in staat om de doorstroming van lucht en bloed in de longen te onderzoeken.
- Plethysmografie – Zie : impedantieplethysmografie
- Posttrombotisch syndroom (PTS) – Een term die gebruikt wordt om de mogelijke langetermijneffecten van een DVT te omschrijven. De symptomen zijn onder andere pijn, zwelling, jeuk of een tintelend gevoel, huidverkleuring en zweren op het been.